‘Anna Karenina’ is niet een boek dat je in een paar dagen uit hebt, dit boek vergt tijd en concentratie.
Een paar jaar geleden had ik al een poging tot het lezen van dit meesterwerk gedaan, toen met de uitgave van de rainbow pocket.
Het wilde me maar niet pakken, ik vond de schrijfstijl taai en heb het uiteindelijk weer terzijde gelegd. Ik dacht toen dat het misschien kwam door toestanden om me heen en een gebrek aan concentratie.
Vorig jaar kocht ik op een beurs echter de versie van ‘Anna Karenina’ die ik nu aan het lezen ben en deze wist me wel direct het verhaal in te trekken!
Ik heb uiteindelijk een aantal blz. van beide versies gelezen wat me des temeer duidelijk maakte hoe belangrijk de vertaler voor een boek is.
Een vertaler die geen schrijver is kan een meesterwerk naar de verdoemenis helpen.
De versie die ik op de beurs kocht is zeker geen hedendaagse bewerking, een datering ontbreekt in het boek, maar ik schat dat het boek rond 1960 is uitgegeven. Een mooie grijs linnen harde kaft met daarop in sobere letters: Anna Karenina. De tekst is goed leesbaar (niet die vervelende priegel lettertjes zoals in de rainbow uitgave).
Het fijnste aan deze uitgave blijft echter de vertaling: misschien een beetje ouderwets, maar sprankelend. Vloeiende zinnen, poëtisch, kloppend.
Het maakte mij nieuwschiering naar de vertaler van deze uitgave van Tolstoj’s meesterwerk.
Helaas is deze niet te achterhalen, enkel en alleen de bewerker ervan: Halbo C. Kool.
Welke vertaling hij bewerkt heeft staat niet aangegeven en blijft onvindbaar via internet.
Over Halbo C. Kool vond ik echter meer dan voldoende informatie, met name in een boek van Jeroen Brouwers: ‘De laatste Deur’. Een wat bizar boek gevuld met essays over zelfmoord in de Nederlandse letterkunde. Halbo C. Kool wordt veelvuldig genoemd in ‘De laatste deur’.
Halbo C. Kool (1907-1968) stond in zijn jeugd bekend als wonderkind.
Zijn eerste verzen werden geroemd door bekende schrijvers en dichters, en hem werd een gouden toekomst voorspeld.
Helaas heeft hij zijn officiel debuut ‘De tooverformule’ nooit meer overtroffen.
Halbo C. Kool heeft desondanks zijn gehele leven gewijd aan de letterkunde.
Schrijven en literatuur was alles voor hem en hij snakte naar erkenning.
In de tweede wereldoorlog was hij voorzitter van een fonds dat schrijvers in het geheim geld toestak, hij was redacteur van het dagblad het Volk, vertaalde veel boeken (zoals Orwell’s 1984) en bleef zijn gehele leven schrijven.
In de oorlog verloor hij nagenoeg al zijn vrienden, onder wie Marsman, Menno ter Braak en Du Perron (deze schrijvers genoten wel alle erkenning).
Door het verliezen van zijn ‘goede vrienden’ werd Kool een verbitterd en triest man.
Een gedicht waarin hij deze ‘geliefde vrienden’ beschreef is ‘anno 1946’:
Er zijn veel te veel jonge doden
Om rustig rond te kunnen lopen,
Overal weer kom je ze tegen,
Bleekjes, glimlachend en verlegen;
Bij vlaggen, halfstok in plantsoenen,
Hoor je jezelf hun namen noemen;
Zij willen zich ons niet opdringen
Maar vullen je herinneringen;
Uit huizen waar nu vreemden wonen,
Zie je vrienden naar buiten komen,
Je loopt in drukke winkelstraten
Nog binnendsmonds met ze te praten;
Je hoort, maar ijler dan tevoren,
Steeds weer hun laatste afscheidswoorden;
Ze zitten thuis je op te wachten
Als de eigen binnengedachten.
Er zijn veel te veel jonge doden
Om ongestoord te kunnen dromen.
Ook een strofe uit zijn vers ‘mijn dode vrienden roepen’ herinnert eraan:
‘Hedaar, waar blijf je? Jaar op jaar
Al vragen wij: zou hij nu komen?
Hoor jij ons niet? Wij roepen maar
Over het water van jouw dromen
En onze dood: ben je haast klaar?
Of kun je ’t veergeld niet betalen,
Is het weer zo? Is het weer mis?
Wij willen je met liefde halen,
Wanneer daar tijd en plaats voor is,
Maar die zul jij moeten bepalen’
Dat laatste heeft Halbo C. Kool dan ook letterlijk gedaan;
Na een carrière vol kritiek, weinig lof en mislukte huwelijken is waarschijnlijk een publikatie van de briefwisseling tussen Menno ter Braak en E. Du Perron in 1968 zijn nekslag geweest.
Uit deze briefwisseling bleek dat zijn vermeende vrienden, over wiens dood hij zoveel verdriet had gehad, hem een slechte auteur vonden (Du Perron sprak over ‘het gelul van Halbo C. Kool’)en daarnaast een vervelend ventje, dom en maar een ‘heel klein’ klerkje.
Begin juni 1968, donderdag voor Pinksteren, werd Halbo C. Kool dood aangetroffen op een doodlopend weggetje (de Alambertskade) tussen twee plassen in het weidegebied bij Kortenhoef.
De miskende schrijver/dichter had zelfmoord gepleegd door een overdosis slaaptabletten in te nemen. De exacte datum van zijn sterven kan niet achterhaald worden, zijn lichaam verkeerde al in ontbinding toen het gevonden werd.
Graag betoon ik hierbij alsnog mijn eer aan Halbo C. Kool voor de prachtige bewerking van ‘Anna Karenina’. (ook al vond hij vertalen en bewerken van vertalingen ‘tweederangs’).
Hij heeft nu dit prachtboek ook voor mij toegankelijk gemaakt en mijn dank is groot.
De komende week ga ik op vakantie naar Schotland (nooit geweest, ik hoop op mistige landschappen, bruine cottages en gezellige kroegjes). Tot over een week.